Schrijversatelier: Linksbuiten

Ad Nouwens (Schrijversatelier) - Linksbuiten
Foto: Alex Green / Pexels

Mijn beste dagen drijven naar die trotse tijden op de grasmat. De straten waren nog maar weinig oranje uitgedost. Nederlanders overgoten zich nog niet met een air van alles winnen en we verkochten ons aan de wereld als een volk van klompen en tomaten. We verloren een WK-finale en nog één en namen de benen naar huis.

Mijn benen wilden ook nooit wat ik wilde en ik schopte het niet verder dan vaste wissel in het laagste team. Bij een vloed aan leden stond ik in een numeriek hoog team en toen het water laag stond, gaf ik ooit het tweede team glans. Mat. Volgens mijn trainer was ik een zeldzaam talent. ‘Twee linker benen kom je zelden tegen onder één romp.’ Ik glom van trots bij deze begiftiging. De trainer kende mijn wapen en hield me wekelijks als mysterieus kanon uit de standaard-elf. De bank kende mijn billen die, wanneer ik de dug-out enterde, zich meteen in het gesleten hout lieten glijden. De verschroeide graszoden langs de zijlijn, waar het derdegraads verbrand gras lag uit te zieken van mijn warmlopen, kreeg de terreinknecht in de zomermaanden niet op de been.

Voetballers kennen een kort leven op de grasmat maar mijn talent werd gedoseerd gebracht. Op mijn 57e kreeg ik mijn staken niet meer in de juiste versnelling. Bij mijn afscheid kreeg ik een gouden speld door mijn revers geprikt. Goud. Voor elke minuut dat ik ooit werd opgesteld. Het was alsof ik stierf. Zo mooi. Nooit meer tussen de lijnen. Nooit meer de reservebank. Mijn benen waren vreemd van snelheid maar wanneer ik in het veld stond, zag je meteen dat daar een liefhebber stond. Zwarte kicksen die mijn fijngevoelige voeten over het strak gemaaide gras gidsten. Ik was een speler pur sang. Geen neon of fluorescerende geelachtige imitatie krokodillen schoentjes of vol geïnkte armen die synchroon groeiden met mijn bankrekening. Ik was net als Faas, Coentje en Keizer.

Sinds dit seizoen is er een nieuwe trainer. Ik mag hem niet zo. Hij scheldt en roept tikkie-takkie, sneller en zo. Hij doet stiekem en ik voel me als vijfde wiel aan de wagen. Zelfs warmlopen werd mij niet meer gegund. Mijn nieuwe trainer vertrouwde mijn teamgenoten toe dat ik als linksbuiten het minst in de weg liep. Ik brak toen ik zijn stem hoorde en mijn tranen mengden zich met het koude douchewater. Als laatste verliet ik de kleedkamer. Mijn tas in de hand. Mijn hart hing erbij en mijn benen wilden niet meer. Nog even, als ware het blessuretijd. Het licht ging uit. Nog één keer keek ik om me heen. Alsof de twijfel twijfelde. Mijn besluit stond vast. Dit was de laatste keer op heilige grond. Mijn linkerbeen nam zijn verantwoording. Als een stervende antilope sleepte ik me naar huis.

Die avond ben ik honderd keer doodgegaan. Het bier dat me wilde opvrolijken, verschraalde. De muren traanden, de zon liep weg en mijn tranen droogden op mijn wangen.

Op maandagavond ben ik voor de derde helft naar de kantine gesjokt. Mijn maten zagen mijn zwaar bepakte ogen uit hun kassen bengelen. ‘Alles goed, Adje?’ Mijn stem sloeg over en net als mijn benen wilde ie niet meer. ‘Het is goed geweest mannen.’ Mijn ogen regenden. ‘Ik voel me uitgekotst, gebruikt en overbodig. Een groot voetballer was ik niet maar ik wilde zo graag bij jullie zijn. Eén van jullie zijn. Gisteren onder de douche hebben jullie mij gebroken. Niemand nam het voor mij op tegen de trainer.’

Het was stil. Ik liet ze geen tijd om spijt te krijgen. Ik nam de benen. Terug in de regen.

Ad Nouwens – Schrijversatelier

Kees-Luc Simons